Wilde paarden
Er zijn duidelijke aanwijzingen voor de aanwezigheid van ‘bospaarden’ en ‘wilde paarden’ in Berlewalde aan het einde van de 13e eeuw en in de 15de eeuw.
De graaf van Gelre had een speciale beambte die was aangesteld voor beheer van de wilde paarden, blijkens de rekening van 1294/1295 in de onmiddellijke omgeving van Lochem. Aan een „servo custodiendi equos silvestres" werd drie malder rogge uitgekeerd.
De heer van Ruurlo en zijn voorvaderen hadden in 1463 AD ‘oeck sulves voele wilde peerde inne ghaende’.
In het Ziewent tussen Ruurlo en Lichtenvoorde kwam in de vijftiende eeuw het recht van paardengang voor. Gerard van Diepenbroek droeg in een akte van 9 september 1439 aan het klooster Nazareth bij Bredevoort over „mijne wilde perde all alzoe ic die ghaende hadde op datum dessen brieffs in den Zywande als mij mijn vaeder die verkoft hadde als myt naemen 24 peerde".
In 1486 ontstond tussen Herman van Middachten en de mark van Ruurlo geschil over de vraag of eerstgenoemde als bezitter van het goed Harreveld hout mocht kappen in het Ziewent. Voor ons is nu slechts van belang dat Herman van Middachten als bewijs voor zijn recht de akte aangaande de wilde paarden van 1439 naar voren bracht. Het klooster Nazareth had naar zijn zeggen wel bijna veertig jaar onwedersproken „die peerde ind den ghanc ghebruyct" en omstreeks 1478 „die voorsseyde peerde mytter weideganck" verkocht aan Evert van Heteren. Die van Ruurlo antwoordden dat het recht van paardengang niet impliceerde, dat de bezitter ervan ook gewaard in de mark was, „want der noch wal meer is die daer peerde ende ander haeve inne ghaende hebbet die daer niet in gherechtighet en sijnt" . In het bos Ziewent hadden derhalve niet één maar verscheidene personen of rechtspersonen het recht van paardengang.
Bij de 'wilde paarden' of 'bospaarden' gaat het niet om compleet wilde paarden. De paarden waren eigendom van iemand en ze mochten geweid worden in bepaalde gebieden die niet in cultuur waren gebracht. Een dergelijk weiderecht komen we vóór 1500 ook tegen voor de Meinweg in Limburg en het Nederrijkswoud bij Nijmegen, maar ná 1500 niet meer.
Het houden van semi-wilde kuddes paarden, waar zo nu en dan veulens van werden afgeroomd, was een oud gebruik die terug gaat tot het begin van de domesticatie van het paard, zo'n 5500 jaar BC. Het gebruik kwam ook voor in andere landen in Europa, zoals Duitsland, en komt tot op heden nog voor in Dülmen, net over de grens in Duitsland, en in het Verenigd Koninkrijk, zoals in het Exmoor Nationaal Park en Dartmoor Nationaal Park.
De kuddes werden, en worden, grotendeels aan hun eigen lot over gelaten. Daardoor ontstaan min of meer natuurlijke kuddes met natuurlijk kuddegedrag. Het betreft in alle gevallen, primitieve en geharde paardjes, ongevoelig voor ziektes en weersomstandigheden. Bovendien zorgen ze met hun natuurlijk gegraas voor allerlei gradienten in vegetatie en maximalisatie van biodiversiteit.
Welk paardenras voor Berlewalde
De vraag welk huidig paardenras het best geschikt zou zijn laat zich niet zomaar beantwoorden. We weten niet precies hoe het paard in Berlewalde er uit heeft gezien. Het zullen geen dure strijdrossen zijn geweest, want er wordt in de historische bronnen duidelijk onderscheid gemaakt tussen deze wilde paarden en andere typen paarden. Het meest aannemelijk is dat het gaat om een klein type paard, feitelijk een pony. Het Dülmener paard is het meest nabij gelegen, net onder de Achterhoek, en lijkt voor de hand te liggen, maar daar zijn voor WWII Welsh ponies ingekruist en na WWII alleen maar Koniks (een ponyras uit Polen). Helaas is daarmee het oorspronkelijke type pony verloren gegaan.
De Exmoor is van alle primitieve rassen het minst gekruist met andere paardenrassen, zoals Arabier. De Exmoor wordt nu nog in halfwilde staat gehouden in het Exmoor Nationaal Park en ook ingezet in natuurgebieden in Nederland, Duitsland en Tsjechie. Ze zijn geen verzorging nodig en houden afstand tot bezoekers, waardoor conflictsituaties effectief gemeden worden.
Exmoor ponies komen voor op arme heidevelden, in duingebieden zoals op Texel, in bossen zoals in Solling Vogler in Duitsland, en zelfs in moerasgebieden. Ze hebben ook een uniform uiterlijk, een kenmerk wat je vaak terug ziet in oude primitieve rassen.
De graaf van Gelre had een speciale beambte die was aangesteld voor beheer van de wilde paarden, blijkens de rekening van 1294/1295 in de onmiddellijke omgeving van Lochem. Aan een „servo custodiendi equos silvestres" werd drie malder rogge uitgekeerd.
De heer van Ruurlo en zijn voorvaderen hadden in 1463 AD ‘oeck sulves voele wilde peerde inne ghaende’.
In het Ziewent tussen Ruurlo en Lichtenvoorde kwam in de vijftiende eeuw het recht van paardengang voor. Gerard van Diepenbroek droeg in een akte van 9 september 1439 aan het klooster Nazareth bij Bredevoort over „mijne wilde perde all alzoe ic die ghaende hadde op datum dessen brieffs in den Zywande als mij mijn vaeder die verkoft hadde als myt naemen 24 peerde".
In 1486 ontstond tussen Herman van Middachten en de mark van Ruurlo geschil over de vraag of eerstgenoemde als bezitter van het goed Harreveld hout mocht kappen in het Ziewent. Voor ons is nu slechts van belang dat Herman van Middachten als bewijs voor zijn recht de akte aangaande de wilde paarden van 1439 naar voren bracht. Het klooster Nazareth had naar zijn zeggen wel bijna veertig jaar onwedersproken „die peerde ind den ghanc ghebruyct" en omstreeks 1478 „die voorsseyde peerde mytter weideganck" verkocht aan Evert van Heteren. Die van Ruurlo antwoordden dat het recht van paardengang niet impliceerde, dat de bezitter ervan ook gewaard in de mark was, „want der noch wal meer is die daer peerde ende ander haeve inne ghaende hebbet die daer niet in gherechtighet en sijnt" . In het bos Ziewent hadden derhalve niet één maar verscheidene personen of rechtspersonen het recht van paardengang.
Bij de 'wilde paarden' of 'bospaarden' gaat het niet om compleet wilde paarden. De paarden waren eigendom van iemand en ze mochten geweid worden in bepaalde gebieden die niet in cultuur waren gebracht. Een dergelijk weiderecht komen we vóór 1500 ook tegen voor de Meinweg in Limburg en het Nederrijkswoud bij Nijmegen, maar ná 1500 niet meer.
Het houden van semi-wilde kuddes paarden, waar zo nu en dan veulens van werden afgeroomd, was een oud gebruik die terug gaat tot het begin van de domesticatie van het paard, zo'n 5500 jaar BC. Het gebruik kwam ook voor in andere landen in Europa, zoals Duitsland, en komt tot op heden nog voor in Dülmen, net over de grens in Duitsland, en in het Verenigd Koninkrijk, zoals in het Exmoor Nationaal Park en Dartmoor Nationaal Park.
De kuddes werden, en worden, grotendeels aan hun eigen lot over gelaten. Daardoor ontstaan min of meer natuurlijke kuddes met natuurlijk kuddegedrag. Het betreft in alle gevallen, primitieve en geharde paardjes, ongevoelig voor ziektes en weersomstandigheden. Bovendien zorgen ze met hun natuurlijk gegraas voor allerlei gradienten in vegetatie en maximalisatie van biodiversiteit.
Welk paardenras voor Berlewalde
De vraag welk huidig paardenras het best geschikt zou zijn laat zich niet zomaar beantwoorden. We weten niet precies hoe het paard in Berlewalde er uit heeft gezien. Het zullen geen dure strijdrossen zijn geweest, want er wordt in de historische bronnen duidelijk onderscheid gemaakt tussen deze wilde paarden en andere typen paarden. Het meest aannemelijk is dat het gaat om een klein type paard, feitelijk een pony. Het Dülmener paard is het meest nabij gelegen, net onder de Achterhoek, en lijkt voor de hand te liggen, maar daar zijn voor WWII Welsh ponies ingekruist en na WWII alleen maar Koniks (een ponyras uit Polen). Helaas is daarmee het oorspronkelijke type pony verloren gegaan.
De Exmoor is van alle primitieve rassen het minst gekruist met andere paardenrassen, zoals Arabier. De Exmoor wordt nu nog in halfwilde staat gehouden in het Exmoor Nationaal Park en ook ingezet in natuurgebieden in Nederland, Duitsland en Tsjechie. Ze zijn geen verzorging nodig en houden afstand tot bezoekers, waardoor conflictsituaties effectief gemeden worden.
Exmoor ponies komen voor op arme heidevelden, in duingebieden zoals op Texel, in bossen zoals in Solling Vogler in Duitsland, en zelfs in moerasgebieden. Ze hebben ook een uniform uiterlijk, een kenmerk wat je vaak terug ziet in oude primitieve rassen.